Vruchtwisseling

Gewasvolgorde en rassenkeuze
Maak een aaltjesschema met daarin de vruchtwisseling van de afgelopen jaren en leg dit schema naast de bemonsteringen die zijn uitgevoerd op het perceel.
Het schema geeft aan welke aaltje potentieel kunnen voorkomen en waar dan knelpunten kunnen ontstaan. Uit de bemonsteringen kan worden opgemaakt welke aaltjes in ieder geval voorkomen op het perceel.
Bekijk of er mogelijkheden zijn om door middel van gewasvolgorde of rassenkeuze te zorgen dat een schadegevoelig gewas (oranje of paars in het schema) niet voorafgegaan worden door gewassen die een eventueel probleemaaltje goed vermeerderen (twee of drie stippen in het schema).

Teeltfrequentie
Houdt bij teeltfrequentie ook rekening met andere gewassen in het bouwplan die een schadelijk aaltje ook vermeerderen.
Een aandachtspunt zijn bijvoorbeeld bietencysteaaltjes. Anders dan aardappelcysteaaltjes welke alleen op aardappel vermeerderd, hebben bietencysteaaltjes nog meer waardplanten dan alleen biet.

Groenbemesters
De keuze van een groenbemester kan een hele puzzel zijn bij aanwezigheid van verschillende aaltjessoorten.
Maak per perceel een afgewogen keuze, rekening houdend met de aanwezige aaltjessoorten. Wanneer van een perceel geen aaltjescijfers bekend zijn kijk dan naar het volggewas en zorg ervoor dat de schadelijkste aaltjes voor dit gewas geen kans krijgen op een `foute" groenbemester. Houdt de teelt zo kort mogelijk en laat het zeker niet de winter over groen staan.

Rassenkeuze is met gewasvolgorde en de teeltfrequentie het eerst aangewezen aandachtspunt bij een besmetting met aaltjes. Resistente of tolerante rassen hebben invloed op de aaltjes en de te verwachten schade. Bij de volgende aaltjessoorten zijn resistenties of toleranties bekend:
Er zijn suikerbietenrassen die resistent zijn tegen witte bietencysteaaltjes (H. schachtii), maar wel schade kunnen onder vinden bij meer dan 1.500 larven/100 ml grond.
Stamslabonen zijn resistent tegen Meloidogyne chitwoodi en Meloidogyne fallax en zorgen voor een actieve afname. Een probleem is wel dat dit rasafhankelijk is. Er zijn rassen die juist vermeerderen. Vraag de leverancier om informatie.
Tegen aardappelcysteaaltje zijn diverse resistente of tolerante rassen bekend. Deze zijn te vinden in de rassenlijsten

Resistentiecijfers kunt u vinden op
Kennisakker, Rassenregister

Plantum voor aardappelen

Veel informatie over groenbemesters is bijeengebracht in een teelthandleiding groenbemesters. Deze is terug te vinden op Kennisakker.nl.

De teelt van een groenbemester heeft in meerdere opzichten een positief effect op de bodem. Een groenbemester biedt bescherming tegen de ongunstige invloeden van regen en wind (wind- en watererosie, verslemping, uitspoeling) en is zeer gunstig voor het organische stofgehalte van de bodem.
Echter, vele groenbemesters zijn voor veel aaltjessoorten een goede gelegenheid om nog (extra) te vermeerderen na het hoofdgewas. In een gewasloze periode sterven veel aaltjessoorten af. Door de teelt van een groenbemester wordt deze periode aanmerkelijk bekort. Afhankelijk van de aanwezige aaltjessoorten en besmettingniveaus moet een heel bewuste keuze gemaakt worden uit de beschikbare groenbemesters. In sommige situaties, zeker wanneer er meerdere aaltjessoorten voorkomen en zwarte braak geen optie is, is een doodgespoten graanstoppel of een korte rogge- of bladrammenasteelt (maximaal 6 weken) de veiligste keuze.

Tot voor kort waren er voor de Trichodoride-aaltjes alleen gegevens bekend over Paratrichodorus teres. Uit het onderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de Trichodoride-aaltjes niet over één kam geschoren kunnen worden. Dat maakt de keuze van een groenbemester niet eenvoudiger. Is het Paratrichodorus teres-aaltje het potentiële probleem voor het volgende seizoen dan wordt de keuze beperkt tot bladrammenas of gele mosterd. Zij vermeerderen dit aaltje niet of zeer weinig. Indien het tabaksratelvirus, dat door deze aaltjes worden overgebracht, tot kwaliteitsproblemen zou kunnen leiden, gaat de voorkeur uit naar bladrammenas, dat het virus bestrijdt.
Van Paratrichodorus pachydermus is inmiddels bekend dat deze zich sterker dan Paratrichodorus teres op bladrammenas vermeerdert. Voor Trichodorus primitivus is bladrammenas zelfs een goede waardplant. De besmetting met tabaksratelvirus wordt wel verlaagd.

Voor Meloidogyne spp. kan in het geval van een besmetting met Meloidogyne hapla voor gras of rogge gekozen worden. In het geval van een besmetting met Meloidogyne chitwoodi of Meloidogyne fallax is zwarte braak of een resistente bladrammenas een veilige keuze. In het geval van een schadegevoelig volggewas, zoals aardappel, peen of schorseneer, verhoogt elke vermeerdering de kans op een misoogst.

Voor Pratylenchus is de voorkeur minder eenduidig. Tagetes patula is de ultieme groenbemester en heeft een meerjarige werking, maar moet voor het maximale effect niet later dan eind juni gezaaid worden. Van Avena strigosa (Japanse haver) bestaan resistente rassen tegen Pratylenchus penetrans. Met uitzondering van Avena strigosa heeft braak duidelijk de voorkeur boven een groenbemester bij hoge besmettingen, omdat alle gangbare groenbemesters het aaltje vermeerderen. Is een groenbemester noodzakelijk, dan is Engels raaigras of Japanse haver de beste keuze. Engels raaigras moet vóór augustus gezaaid worden.
Zit er in het perceel een combinatie van (Para) trichodorus en Pratylenchus dan wordt het complex. Belangrijk is in de eerste plaats welk gewas er geteeld gaat worden en welke aaltjes hierin schade kunnen veroorzaken. Een juiste keuze is om er voor te zorgen dat schadelijke aaltjessoorten zo min mogelijk de kans krijgen om zich te vermeerderen.
Levert de keuze voor elke groenbemester problemen op, houd dan de grond zoveel mogelijk zwart (mechanisch of chemisch).

Naar aanleiding van vragen uit de praktijk is een onderzoek gestart naar de vermeerdering van gele bietencysteaaltje op groenbemesters. In opdracht van het Productschap Akkerbouw heeft het IRS dit onderzoek uitgevoerd. Daaruit kwam het volgende naar voren:
Sterke vermeerdering: biet, bladkool, koolzaad, de "vatbare" rassen Siletta Nova (bladrammenas) en Gisilba (gele mosterd). Dit betekent dat bij gebruik van deze groenbemesters de besmetting sterk oploopt en er misoogsten in bieten kunnen ontstaan;
Matige vermeerdering: Perzische klaver;
Slechte vermeerdering: Alexandrijnse klaver;
Geen vermeerdering en uitzieking van 80% mogelijk bij: "resistente" rassen Corporal en Terranova (bladrammenas), Achilles en Abraham (gele mosterd);
Het is niet bekend of een BCA-ras dat resistent is tegen het witte bietencysteaaltje, automatisch ook resistent is tegen het gele bietencysteaaltje. Bij bovengenoemde resistente bladrammenasrassen en gele mosterdrassen was dit echter wel het geval.


Bij een aantal groenbemesters zijn er rasverschillen in vermeerdering van aaltjes. Niet van alle groenbemesters zijn onderzoeksgegevens bekend. Deze worden bijgehouden op www.aaltjesschema.nl. Voor informatie kunt u daar de groenbemesters en hun resistenties vinden.
De resistentie van en actieve afname bij groenbemesters is afhankelijk van het teeltseizoen. Wanneer de zaaitijd vroeger is dan half juli, dan noemen we het zomerbraak. De groenbemester kan zich volledig ontwikkelen en lokt meer aaltjes dan bij herfstbraak.