Ditylenchus spp. (stengelaaltjes)

Stengelaaltjes kunnen in principe op alle grondsoorten voorkomen. Vanwege de lange overleving vormen ze vaker een probleem op zware gronden.

De overleving is in zware grond langer dan op de zandgronden. In klei met afslibbaarheidspercentage hoger dan 30% kunnen de stengelaaltjes het meer dan 10 jaar zonder waardplant uithouden.
Er zijn inmiddels meer dan 20 verschillende rassen stengelaaltjes bekend met kleine verschillen in waardplantreeks. Uiterlijk zijn de rassen niet van elkaar te onderscheiden. De lange overleving en de moeilijkheden bij de identificatie van het ras maken een goede advisering op het gebied van vruchtwisseling onmogelijk.

Bestrijdingsadvies
Schoon uitgangsmateriaal door ontsmetting van zaaizaad en plantgoed is bij deze soorten cruciaal. Warmwaterbehandeling wordt in de bollen en vaste planten algemeen toegepast.

Levenswijze
Stengelaaltjes verkeren het grootste deel van hun leven bovengronds. Niet alleen stengels, maar ook bloemknoppen en bladscheden zijn favouriete verblijfsplaatsen van deze soorten. Ze dringen het plantenweefsel binnen en lossen de verbindingen tussen de cellen op zodat het weefsel opzwelt en er vergroeiingen ontstaan. Ten gevolge van een aantasting kunnen zijknoppen onbedoeld uitlopen en treedt er bij granen extreme uitstoeling op.
De levenscyclus is bij 15 ºC in drie weken rond. Het vrouwtje legt per generatie tot 500 eieren. De minimumtemperatuur voor het leggen van eieren ligt tussen de 1 en 5 ºC. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat zeer lage besmettingsniveaus al vroeg in het groeiseizoen oplopen tot zware besmettingen en leiden tot problemen met de groei. Vooral bij vochtig weer verspreidt de besmetting zich vlot over het veld. Wanneer het droog wordt kruipen larven van het vierde stadium bij elkaar en vormen een kluwen aaltjeswol. De buitenste dieren sterven en beschermen de soortgenoten in de kern. Op deze wijze kunnen de larven vele jaren overleven zowel in de grond als op plantmateriaal en op zaad.